Loten voor de kerk
Afbeelding 26
Al in venster 13 is vermeld, dat het belijden van de katholieke godsdienst in een groot deel van Brabant ten tijde van de Republiek ernstig werd tegengewerkt. Veel katholieke kerken waren door de Republiek afgenomen en doorgegeven aan de plaatselijke, protestantse gemeenschap. Pas in de Franse tijd werden veel kerken weer teruggegeven.
In Ravenstein kwamen de uit ’s Hertogenbosch verdreven Jezuïeten omstreeks 1633 en in 1636 kregen zij de leiding over de parochie en dus ook over de kerk. In hun ijver om Ravenstein meer allure te geven besloten de Jezuïeten omstreeks 1728 om in Ravenstein een nieuwe kerk te bouwen. Ook de bestuurlijk leider van Ravenstein, advocaat-fiscaal Johan-Frans van Willigen, kon zich vinden in deze plannen. Voor de financiering kwam Van Willigen in 1729 op het idee om een loterij te houden.
Omdat in de Republiek het kopen van loten voor een loterij verboden was, werd de loterij in Ravenstein een groot succes. Ravenstein hoorde immers niet tot de Republiek en dus kon men hier een gokje wagen. De meeste lootjes vonden hun weg naar mensen buiten het Land van Ravenstein… De trekking werd gehouden en bekend gemaakt vanuit een raam boven de Maaspoort. Al in 1735 kon de St. Luciakerk gebouwd worden (afb. 26.). Ook het onderhoud kon uit de loterij betaald worden.
Toen de jezuïeten in 1752 wilden beginnen met een Latijnse School (zie ook venster 16), leek de loterij de ideale wijze van financiering. De heer, keurvorst van Rijnland-Palts en Beieren, werkte mee door de oprichting van een Loterijfonds. Dit fonds werd gevoed vanuit de gelden die de vorst als rechtmatige erkenning ontving uit de Ravensteinse Loterij. Het Loterijfonds bleef van belang voor het onderhoud van de St. Luciakerk, de salariëring van de parochiegeestelijken en andere vrome en maatschappelijke doelen.
Van 1752 tot 1818 voerde een door het bestuur van het Land van Ravenstein benoemde administrateur het beheer van het fonds. Aangezien vooral in de periode 1794-1818 veel onrechtmatigs was voorgevallen, moest een door koning Willem I benoemde administrateur voortaan de zaken regelen (Koninklijk Besluit, 7 mei 1818, nr. 50), onder toezicht van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. In de loop van de twintigste eeuw kwam het beheer van het fonds weer in lokale, Ravensteinse handen. Er werd een speciale stichting opgericht. Dit stichtingsbestuur bestaat nog steeds en ook is er meestal geld in kas voor Ravensteinse sociaal-culturele doelen.