Ravenstein
Geschiedenis van Ravenstein
De geschiedenis van vestingstad Ravenstein begon in 1355 toen Walraven van Valkenburg besloot tol te gaan heffen op de Maas om extra inkomsten te verwerven. In 1360 verplaatste hij zijn kasteel in Herpen naar een gebied aan de Maas dat destijds Langel (langgerekt bos) werd genoemd.
Op deze plek, tussen de huidige dorpen Neerlangel en Overlangel, was door aanslibbing en afzetting van zand en klei een oeverwal ontstaan. Hierop vestigden zich waarschijnlijk de eerste boeren en vissers. De Maas stroomde hier door twee geulen: een ondiepe, doorwaadbare geul, aan de kant van Gelderland en een diepere, bevaarbare geul (de Strang) aan de Brabantse zijde.
Stadsrechten
Er groeide al snel een nederzetting rondom het nieuwe kasteel. Het is waarschijnlijk dat die nederzetting de naam Ravenstein kreeg vanwege het ‘stein’ (kasteel) van Walraven. In 1380 verleende Walravens opvolger, Reinout van Valkenburg, stadsrechten. De inwoners kregen voordelen bij de rechtspleging, de belastingen, vrijdom van tol en het voorrecht om wol te weven en bier te brouwen. Korte tijd later begon de aanleg van een gracht met aarden wallen.
Walraven van Valkenburg was baas over een ‘heerlijkheid’ (gebied waar een adellijke heer rechten en bevoegdheden heeft) die toen nog Land van Herpen (en Uden) als naam had. Ravenstein werd de hoofdstad van deze heerlijkheid, die daarna het Land van Ravenstein werd genoemd. Op militair gebied was het een belangrijke plaats. Het was strategisch gelegen op de grens van twee rivaliserende hertogdommen: Brabant en Gelre.
Philips van Kleef (1456-1528)
Het Land van Ravenstein kwam in 1397 in bezit van de heren van Kleef. Eén van hen was Philips van Kleef, veldheer in dienst van de Bourgondische hertogen. Hij liet vanaf 1509 de vestingwerken moderniseren en uitbreiden met bolwerken waarop zwaar geschut geplaatst kon worden. In 2014 zijn restanten van zo’n vestingwerk blootgelegd.
Toen Karel V, landsheer van de toenmalige Nederlanden, in 1543 de heerschappij verwierf over Gelre verviel de noodzaak van een vesting in Ravenstein. Hij liet de vestingwerken in 1544 ontmantelen.
Begeerlijke bezitting
Ravenstein werd opnieuw een begeerlijke bezitting in de 17e eeuw. Het lag in een gebied waar de (protestantse) Republiek en Spaanse troepen tot 1648 oorlog voerden. Vanaf 1621 was er een garnizoen van soldaten uit de Republiek gelegerd op grond van een overeenkomst met de Duitse landheer. Zij bouwden nieuwe vestingwerken.
Ravenstein werd omgeven door een stervormig geheel van bastions en rondelen, aarden wallen en grachten. Ook deze vestingwerken zouden niet lang standhouden; Lodewijk de Veertiende (de Zonnekoning) die in 1672 Nederland binnenviel, liet ze ontmantelen. Restanten van de bastions aan de Maasdijk zijn nu nog te zien. Wat wél standhield was de Hervormde kerk die in 1641 speciaal voor het garnizoen was gebouwd.
Keurvorsten
Ravenstein bleef begerenswaardig voor Duitse vorsten. Nadat in 1609 het Huis Kleef geen mannelijke opvolger had, streden de huizen van Brandenburg en Neuburg om Ravenstein. Eerst regeerden twee keurvorsten (heren die de Duitse keizer mochten kiezen) uit het huis Brandenburg. Zij waren protestants.In 1631 kwam Ravenstein onder gezag van de katholieke hertogen van Neuburg en Sulzbach. Vanaf 1685 waren zij keurvorsten van het vorstendom Pfalz, een gebied in midden-Duitsland. Zij zorgden er voor dat het Land van Ravenstein vrijheid van godsdienst kende.
Priesters en kloosterlingen kwamen vanuit de protestantse Republiek om zich hier te vestigen. De parochiekerk werd voortaan bediend door jezuïeten. Deze kerk werd in 1735 vervangen door de Sint Luciakerk, opgetrokken in de stijl van de Duitse barok.De bouw van de kerk was gefinancierd met de opbrengst van een loterij. Deze kende zoveel succes dat er ook geld was voor een Latijnse school (gymnasium) die in 1752 op de plek van de oude kerk werd gebouwd. De Jezuïeten gaven hier onderwijs. Later diende deze school ook als priester –opleiding. In 1978 is op dezelfde plek een kopie van deze Latijnse school gebouwd.
Ravenstein bij Nederland
Vanaf de Franse bezetting in 1794 was Ravenstein niet langer een Duitse enclave. Het werd onderdeel van de Bataafse Republiek en in 1814 van het Koninkrijk der Nederlanden. De nieuwe overheid liet het kasteel, het symbool van een vreemde heerschappij, in 1818 slopen.
Ravenstein was geen vesting meer, maar de hoofdplaats van een agrarisch gebied. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw nam de bedrijvigheid toe, onder meer dankzij de aanleg van de spoorlijn Den Bosch-Nijmegen en een spoorbrug bij Ravenstein. Korenmolen De Nijverheid draaide vanaf 1857 als hoogste molen van de provincie, gebouwd op de resten van een bastion.
De familie Suermondt
De familie Suermondt begon een leerlooijerij aan de stadsgracht die uitgroeide tot schoenfabriek RAVO. In 1886 vestigde graanhandel Meulemans zich vanuit Herpen aan de Maasdijk in Ravenstein.De firma Meulemans aan de Maasdijk omstreeks 1910
In 1923 werden de naburige dorpen Huisseling, Deursen, Dennenburg, Demen, Dieden en Neerloon bij de gemeente Ravenstein gevoegd, in 1941 kwamen Herpen, Overlangel en Koolwijk er bij.
Het Ravenstein van nu
Met een markt en een groot winkelaanbod bediende Ravenstein de omgeving. Aan het eind van de 20e eeuw veranderde het aanzien van het stadje door de sloop van verkrotte huizen en de verplaatsing van de industrie. Op deze plekken verrezen veelal huizen in de stijl van de ‘Bossche school’, die zich kenmerkt door een sobere vormgeving, grijze steen en kleine ramen.